We zien wel

Onlangs schreef ik een brief aan mijn jongere ik. Binnen de kortste keren voelde ik een gezellig vrachtje achterop m'n levensfiets springen. Ik keek om en de kleine Miek had haar regenlaarsjes al in mijn fietstassen gestoken. Een olijk kijkend wezentje. Was ik dat? Van verbijstering begon ik te slingeren. Ze schaterde het uit: 'Nooit vergeten te keten!' riep ze. Dat was waar ook! Dat had ik haar ooit beloofd. Maar onderweg verliezen we ons kleintje uit het oog. Zo'n kind zit daar kennelijk niet mee. Wonderlijk toch? Er lijkt een ongekwetste kern in ons te wonen, een onverstoorbaar wezentje dat geduldig op ons wacht tot we weer tijd, ruimte en bewustzijn hebben om te komen spelen. Wás het wel de buitenwereld die het kind in ons in de steek liet? Of deden we dat zelf? De kleine Miek stond gewoon onbevangen op me te wachten bij de bushalte waar ik haar waarschijnlijk ooit achterliet. Haar vertrouwen bleef onaangetast, haar engelengeduld voor mij was eindeloos.

Jezus had het nog zó gezegd: 'Als je niet wordt als een kind zul je het koninkrijk niet ingaan.' Met dit thema varieerde hij speels: 'Kijk naar de leliën in het veld en naar de vogels in de lucht, ze zaaien noch maaien en aan zorgen maken doen ze al helemaal niet'. 'Zalig de armen van geest'. Ja, de God van de Bijbel gaat wel heel ver. Hij werd een mensenkind. Nu jij weer. Iedereen weet het uit eigen levenservaring: gevangen zitten in zorgen en angsten heeft geen enkele zin. Daar hebben we zelfs christelijke tegeltjes over gemaakt: 'Een mens lijdt dikwijls het meest...' enzovoort. We vrezen vaak voor meer dan achteraf nodig was.

Ja, alles goed en wel denkt u nu misschien, maar we zijn als volwassen verantwoordelijke burgers toch uitgerust met een hoofdkantoor in onze schedel dat de hele dag adviseert dat we ons wél druk moeten maken?! Dat is waar. Vandaar dat het deze kerstvakantie tijd wordt voor die brief aan uw jongere ik. Aan dat leuke ventje, dat schalkse meisje. Vraag uw innerlijk kind waar het van geniet en waar dat kinderzieltje van gaat zingen. Maar misschien is die kostelijke onbevangenheid van ons wat al te ver weggezakt. Dan is dit een behulpzame oefening: ’s ochtends, direct bij het ontwaken, blijft u lekker stil liggen om te verwijlen in de leegte die er dan is. Dat is het moment waarop we even ‘niemand’ zijn: we denken nog niet, we oordelen nog niet, we hebben ons nog niet aan onze gevoelens gehecht, we zijn ons nog niet bewust van gisteren, vandaag of morgen. Dan zijn we even in de pauze van ons volwassen, bedachtzame zelf. Geniet daar van.

Oeps, daar is ze weer! Miekje wiebelt achterop. 'Relax, nothing is under control!' roept ze in steenkolenengels. Ze heeft een ansichtkaart uit de fietstas gevist. Met mijn levensmotto erop. Ik proest om dit vrijmoedige wezentje. Wat vreemd dat ik haar zo lang over het hoofd gezien heb, terwijl ik nergens zo gelukkig van word als van die onbevangenheid van haar. Die krachtige, aanstekelijke, gulle levensmoed. Ik raak een beetje in de war. Opnieuw slingergevaar, want ook die kleine is nogal beweeglijk. Wie heb ik eigenlijk in de steek gelaten? Dat onbevangen mensje? Of God die ons vraagt de schepping speels met Hem te versieren en te voltooien? Allebei tegelijk misschien. Immers: ‘Uit de mond van zuigeling en kind hebt U zich een loflied laten zingen.’

Ik stap af en kniel bij de onbevangene. Ik vraag waar we nu heen moeten. Ze kijkt me stralend aan en fluistert: 'We zien wel, anders kijken we wel...'

 
   « Artikelen overzicht