Waarnemen
Vroeger had ik een televisiecoach. Een doorgewinterde man van de wereld die mij het vak ging leren. Sommige vrouwelijke collega’s vonden hem ruw. Grof zelfs. Ik niet. Helemaal niet. Er was iets aan hem wat mij ontroerde. Ik keek wel uit hem dat te zeggen. Hij had er waarschijnlijk gehakt van gemaakt. Hij en zijn vrouw hadden geen kinderen. Toch zag ik hem vaak voor mijn geestesoog aan tafel zitten met een heleboel grote zoons. Stralend. Genietend. Een typische pater familias vond ik hem. Maar dan zonder nageslacht. Soms kom ik hem nog weleens tegen.’Maestro!’, roep ik dan om m’n verlegenheid te verbergen. Om dat beeld met die zoons niet steeds voor me te zien.
Nu fiets ik door zijn dorp. Ik zie een oudere heer lopen. Aan zijn hand een piepklein jongetje met vuurrood haar. Vreemd genoeg is het eerste wat ik denk: ‘Wat zou de maestro genieten van zo’n kleinkind!’ Die gedachte verrast me. Waar komt zoiets toch vandaan? Ik spreek die coach nooit meer. Maar plots zie ik hem lopen, tien meter achter de grootvader met het vuurrode ventje. Hij ziet mij niet. Gelukkig maar, want ik huil tot m’n eigen verbazing. De weerloosheid durven zien achter iemands stoerheid, zullen we dat oefenen? Voor je het weet heb je geen tijd meer om te werken. Dan wil je alleen nog maar waarnemen.