Vriend
Een deskundige beweert op een podium dat een mens niet meer dan drie goede vrienden kan hebben. Als een malle ga ik puzzelen en raak meteen de tel kwijt omdat ook overledenen en dieren in mijn kielzog blijven wonen. Dan hoor ik de vriendenspecialist melden dat er pas sprake is van echte vriendschap als je elkaar alles vertelt. Nu ben ik alwéér af. Vervolgens vernemen we dat je elkaar de waarheid moet zeggen. Ik vraag onnozel wat waarheid is. ‘Nou, dat je bijvoorbeeld zegt dat het tijd wordt voor een kappersbezoekje.’ ‘Ik ben net geweest’, mompel ik. Zit de waarheid niet in een heel ander hoekje? Daar waar het licht kan komen? Als we zelfs onze boezemvriend niet eens kunnen bekloppen en bemoedigen, geen wonder dat we dan al snel de kunst van het complimenteren geheel hebben afgeleerd. Katterig loop ik na afloop van de bijeenkomst de straat op. Daar houdt een vrouw mij staande: ‘Hee! Jouw vader citeerde ooit een gedicht voor me. Midden in de supermarkt. Ik was zwanger. Die aandacht van hem zal ik nooit meer vergeten. Het is al twintig jaar geleden!’ De vrouw straalt nog steeds. Ik vermoed wat mijn vader haar toevoegde: ‘Zij draagt haar kostbare last als een vorstin haar kroon.’ Als we elkaar bedelven onder liefde hebben we helemaal geen goede vrienden meer nodig. Laat staan drie.