Verwijlen
We hebben elkaar beloofd om ons hoofdkantoor een tijdje te verlaten. We, dat waren wij. De rijpe concertvriend die net 87 is geworden, en ik. Een paar dagen maar. Met de lift zijn we naar beneden richting ons hart gezakt. Nou ja, zogenaamd dan. In werkelijkheid hebben we de auto gepakt en zijn naar het oosten van het land gereden. Daar zitten we nu. Buiten. Uitkijkend op een brink van een lieflijk dorpje.
Hoewel de rijpe concertvriend allang tot de jaren des onderscheids gekomen is, door schade en schande wijs en gelouterd geworden enzo, is hij nog steeds een scherpzinnige waarnemer met een dito tong. Zoals wij de omgeving dikwijls van commentaar kunnen voorzien. Jongejonge. ‘Ik wil zo graag diepzinnig voor je zijn, maar voor ik het weet sta ik weer te gillen van de lach’, snikt hij regelmatig. Maar nu hebben we ons hoofdkantoor dus even verlaten. Voor herstelwerkzaamheden. Want het begint ons op te vallen dat we de overvolle opslagplaats in ons brein pas kunnen reinigen als we tussen waarnemen en oordelen een ruimte laten ontstaan, een vakantie inlassen. In plaats van meteen iets te vinden, kan men op die vrij gekomen plek ook gewoon wat verwijlen.
Neem nu die prachthortensia voor ons. Diepblauw. Zo kennen we die niet op ons eigen erf. Of zie de man met die gigantische jeep. Wat moet je daarmee tussen de Drentse hunebedden? Maar we laten de hortensia staan en de man gaan. Grijpen of wegduwen is even niet nodig. Ongewenst zelfs.
Misschien zijn we hier op aarde gekomen om te begrijpen en te waarderen, in plaats van te oordelen. Moet haast wel. Als je ziet hoe een mens die je zo behandelt daarvan opbloeit …
‘Heb je de bril van je perceptie al schoongewreven?’ De rijpe concertvriend kijkt er zo olijk bij dat ik al bijna weer proest.
Het leven wordt met het klimmen der jaren steeds simpeler. Daar is hij het springlevende bewijs van. De authentieke mens te worden zoals we bedoeld zijn, het leven aanvaardend zoals het zich aandient, zonder de omstandigheden te beschuldigen. Naast me zit een jarige job die helemaal aanwezig is.
‘Hoe voel je je nu?’, vraag ik.
‘Een gadeslager.’ Hij glimlacht als een jongetje.
‘Vrij van hoop en vrees? Afschuw en begeerte op vakantie gestuurd?’
Domweg gelukkig bij een schapenkot.
Verwijlend bij het hoogst gebod: eert in elkander God.
(Column voor Volzin)