Toen keek hij mij aan
Een van mijn liefste vriendinnen heeft heel jong Alzheimer gekregen. Als dansdocente leidde ze talloze mensen op, haar authentieke wijsheid wordt dagelijks gememoreerd en haar warme hart is nog steeds een weldadige bron waar haar vrienden zich aan laven. Inmiddels is haar taal grotendeels in mist opgegaan. Maar ik houd van onze stille onderonsjes als ze het kind in mij aanraakt met haar schalkse blik. Het is Palmpasen. Vandaag hosanna, morgen kruisig hem. Oude taal, misschien beter te begrijpen met de hippe slogan: in het verleden behaalde successen bieden geen garantie voor de toekomst. Helemaal waar natuurlijk. Of toch niet? Een paar jaar geleden vertrouwde mijn vriendin me haar liefste wens toe. Ze wilde leren sterven vóór het sterven. Ik begreep meteen wat ze bedoelde. Maar ik kan het hier niet goed uitleggen. Dat zou ook jammer zijn. Het zou geen recht doen aan de ruime wijsheid van haar verlangen. Haar wens troost mij als ik me afvraag hoe ze het zou vinden dat haar luiers verschoond moeten worden. Dat haar trouwe geliefde tot op het bot uitgeput raakt en zij zijn tranen van eenzaamheid ziet. Hoe zou ze dat vinden? Is haar lijden ondragelijk? Of voert ze nu vastbesloten haar levensmissie uit, te leren sterven vóór het echte sterven?
Zij is niet de enige met die wens. Onze Verwonderingsgast voor Palmpasen lijkt hetzelfde verlangen te koesteren. Anne Christine Girardot wordt gefascineerd door de dood. Onlangs vertelde haar moeder dat Anne Christine al vragen over de dood begon te stellen toen ze nog maar vijf jaar oud was. Wat is dood, kun je sterven leren? In haar werk als televisiemaker heeft ze alle gelegenheid gekregen om deze vragen aan anderen te stellen: met programma’s als De Kist en de documentaire Tijd om te sterven over het hospice waar ze werkt als vrijwilliger. En ja, ze geeft het zelf toe: ze is het sterven, het ultieme loslaten aan het afkijken. Of dat echt mogelijk is? Kunnen we ons voorbereiden op het onbekende? Als Girardot naar haar moeder kijkt lacht ze relativerend. Deze altijd wijze vrouw blijkt het nu toch behoorlijk lastig te vinden om zich over te geven aan de uitdagingen van de ouderdom. En zij zelf? Kan zij het al? Anne Christine werd op haar veertiende misbruikt door een vriend van de familie. Haar leven lang reikhalst ze naar excuses van de dader, maar deze inmiddels oude man lijkt zich van geen kwaad bewust te zijn. Wie kent het niet, de kwetsure door iemand die geen thuis geeft. Kun je dat loslaten?
Palmpasen. Jezus komt op z’n ezeltje de stad binnen. Een ezeltje. Nu is het nog feest, maar de stemming zal gauw omslaan. Hij vecht noch vlucht, maar gaat tafelen met zijn vrienden.
Terwijl Anne Christine tegenover me aan tafel zit met haar ravissante energie, denk ik aan mijn lieve vriendin. Wat zou ze nu zeggen? Heeft vergeven iets met sterven te maken? Overgave? Ver-geven, jezelf uit handen geven?
Ik herinner me de dag dat mijn vriendin me in haar hart sloot. Het was op het moment dat ze ergens vreselijk mee zat. Ik had haar gekwetst. Ze was zo moedig me dat te vertellen. Ik wist niet wat ik moest zeggen en luisterde maar. En dat opende haar hart naar mij. Ze voelde zich gezien en gehoord, zei ze. Ik verdedigde me niet. Hoe kon ik ook, ik was sprakeloos. Vechten of vluchten had geen enkele zin. Door mijn vriendin begrijp ik onze Verwonderingsgast Anne Christine. Ook zij wil gezien worden door de man die haar onschuld brak toen ze nog maar veertien was. En als hij daartoe niet in staat is, dan verlangt ze het van zijn naasten. Mij gaat een licht op. We verlangen naar moedige nabijheid, naar een echt mens die vecht noch vlucht, zoals die joodse rabbi 2000 jaar geleden. Dan durven we kwetsbaar en raakbaar te zijn. Wat mijn vriendin bedoelde schreef haar man Hein Stufkens op in het gedicht ‘Avondmaal’:
Ik zat naast hem.
Brood ging rond en wijn.
Iemand zei: ‘Geef het licht eens door.’
Ik had het licht nog niet gezien,
zocht, zag het nergens staan.
Toen keek hij mij aan.
(uit: Geef het licht eens door -uitg. Berne Media)