Stroom
’s Nachts hoor ik de ganzen gaan. Zachte geluiden van kennelijk grote groepen vogels die een onvoorstelbare inspanning leveren. Begonnen ze in het noorden? Hoe lang moeten ze nog? Hoe houden ze het vol? Laatst vertelde iemand me dat hij nergens zo van houdt als van met de stroom meegaan. Terug naar de bron? Welnee. Meebewegen zonder inspanning. Spelen op de wind van de werkelijkheid. Is dat het geheim van de ganzen? Hun zachte kreetjes tikken licht de stille nacht aan. Net als mijn hakken gisteren de oeroude keien in een stadspoortje beroerden. Hakken en keien, een uitdagende combinatie. Terwijl ik geconcentreerd aan dat tochtje begon, zag ik dat aan de andere kant van de poort een man net zijn camera omhooghield om de middeleeuwse pracht vast te leggen. Ik wou zijn beeld niet verstoren, maar het poortje was te smal om uit te wijken. De man liet zijn camera niet zakken. Ik kon niet anders dan op hem aflopen. Hij noch ik blokkeerden de omstandigheden. Toen ik hem passeerde, keek hij me aan en zei: ‘Zoveel charme kon ik niet laten gaan.’ We lachten. Het speelse meebewegen. Zo moeilijk is het allemaal niet. Mijn levenslange bekommernis om de trekkende ganzen verdampt. Geen zorgen, geen inspanning, geen mitsen en maren. Dan rest ons niets anders dan gulheid. Nergens zoveel van houden als van de stroom.