Rood bankje
Verwondering huist niet alleen in de boshut van ons tv-programma. In de intercity kom ik terecht in een overvolle coupé waar luidkeels geroddeld wordt over de kennelijk gezamenlijke baas die Bob heet. Schuttingwoorden vliegen heen en weer. Collegaatjes onder mekaar. Gezellig. Tijdens de lange treinrit krijg ik ruimschoots de gelegenheid om een geintje te verzinnen. Bij het verlaten van het voertuig groet ik de Bobbeledigers: ‘Dag allemaal, ik ben Saskia, de zus van Bob. Een fijne dag nog.’ Er valt een beduusde stilte. Die zitten een tijdje in de rats voor ze erachter zijn dat Bob geen zus heeft die Saskia heet. Waarom doe ik zo gek? Wonderlijk. In de aansluitende sprinter vraagt een man in gebroken Engels of hij tegenover me mag zitten. Een Griek die nu drie maanden in Nederland verblijft en kok is in Woerden. Hij stelt voor om voor me te zingen en heft een ontroerend lied aan. Dan komt de conducteur die constateert dat mijn zanger een tweedeklaskaartje heeft dus in overtreding is. Mijn zingende Griek snapt het niet. Ik ga hem voor naar een tweedeklascoupé in de hoop dat hij verder gaat met zijn lied. Maar hij kijkt verbijsterd om zich heen: ‘Nu zitten we op een blauw bankje. En net op een rode. En nu is het oké? Hahaha, wat een land!’ Verwondering zit in een klein hoekje. Ook in de trein.