Reikhalzend
Waarom is gulheid toch zo’n woest aantrekkelijke eigenschap? Ooit ben ik geheel gevallen voor een gulle man. Nee, hij gaf me geen dure cadeaus. Maar zijn deur stond altijd open. Voor de gaande, de komende en de blijvende mens. Als ik een op straat
een zwerver mee naar huis had willen nemen, had ik hem niet eens hoeven bellen om te vragen of het goed was. Toen dat besef tot me doordrong, had hij m’n hart voorgoed.
Hij was veel ouder dan ik en zijn kinderschare was al compleet, zo vond hij zelf. Zodoende heb ik zelf geen kinderen gekregen. Ook best gul van mij, zo vond ik stiekem. Achttien jaar runden we een kleurrijk huishouden van Jan Steen, waar voor iedereen tijd en ruimte was.
Inmiddels is er veel veranderd in mijn leven. We wonen niet meer samen, maar mijn voorliefde voor gulle mensen is gebleven. .
De vraag wat er toch zo verleidelijk is aan gulheid keert steeds bij me terug. Mijn vader citeert graag 1 Korinthe 4: 7: ‘Wat hebt gij wat gij niet ontvangen hebt?’ Met andere woorden: hoe kunnen we benepen zijn over zaken die ons niet eens toebehoren?
‘Bezit is datgene wat op weg is naar een ander’, is een bruikbare mantra. Er schijnt ergens in Afrika een volk te zijn dat het bezittelijk voornaamwoord niet kent. Daar zeggen ze dus bij voorbeeld niet: ‘Dit is mijn kind’, maar: ‘Ik ben met dit kind.’
Nu ik dit schrijf, realiseer ik me dat ik mensen die minder scheutig en royaal voor de dag komen, inderdaad niet zo aantrekkelijk vind. Daar ben ik niet erg trots op. Om twee redenen. Ten eerste: klopt mijn snelle oordeel wel? En ten tweede: is de angst om tekort te komen niet een symptoom van behoeftigheid, en zou je om die reden niet juist mededogen moeten voelen met ‘ongulle’ mensen in plaats van je van ze af te keren? ‘De dodelijke angst dat je niet genoeg te drinken hebt terwijl de bron vol is, is de onlesbare dorst zelf,’ zegt ‘de profeet’ uit het gelijknamige boek van Kahlil Gibran.
Kortom: de les die ik mag leren is mededogen voelen voor degenen die de zin ‘als we zo gaan beginnen, waar blijven we dan!’ voor in de mond hebben. Blijkbaar zijn ze in de greep van de angst om zichzelf volkomen kwijt te raken. En dat we op deze aardbol zijn gekomen om iets te leren, begint me tijdens het klimmen der jaren steeds vaker op te vallen.
Deze aardbol… Hoe gul moet Moeder Aarde wel niet zijn dat zij ons zo onvoorwaardelijk welkom heet en draagt. Moeder Aarde, kwetsbaar, maar bovenal oneindig krachtig. Het besef van haar kracht kan me doen huilen van opluchting. Wij zijn dan wel vaak slechte rentmeesters, slechts uit op eigen gewin en daarmee de aartsvijand van de aarde, maar zij is zo geheimzinnig sterk, wijs en gul.
De aarde geeft haar schatten niet met pijn. Ze geeft omdat dat haar natuur is. God wil zich blijkbaar via de aarde uitdrukken en glimlacht ons door haar vruchten toe.
De eerdergenoemde profeet zegt dit over die inspirerende gulheid: ‘De aarde schenkt je haar voortbrengselen en als je weet hoe je de handen moet vullen, zul je geen gebrek lijden. Juist in het uitwisselen van de gaven van de aarde vind je overvloed en word je verzadigd. Maar als deze uitwisseling niet in liefde en eerlijkheid gebeurt, leidt ze bij sommigen tot hebzucht en bij anderen tot honger. Want de grote geest van de aarde slaapt niet vredig op de wind tot de noden van de geringsten onder u verzadigd zijn.’
Jammer dat we die natuurwet nog steeds niet heel goed snappen. Maar Moeder Aarde is onvermoeibaar in haar lessen. Daarom is het opnieuw herfst geworden. Om het ons allemaal nog een keer uit te leggen. Hoe rijp, overmoedig en wellustig is dit jaargetijde. De herfst leert ons dat angst voor verval een illusie is. Dat krampachtig vasthouden in plaats van overgave geen optie is. De herfst is een juichfestijn.
Het is natuurlijk geen toeval dat een aantal gulheidsfeesten elkaar in dit gedeelte van het jaar opvolgen. 4 Oktober is de dag van Franciscus van Assisi, de man die niets wilde bezitten en zo gul was met zijn liefde voor alle schepselen. Ook de dieren zag hij als zijn broeders en zusters. De feestdag van Sint Maarten is op 11 november. Dan vieren we de geest van Martinus van Tours, die in de bittere kou zijn eigen mantel aan een arme bedelaar gaf: het feest van gulheid voor de medemens en aandacht voor mensen in nood. Als het 5 december is spelen we met Sint Nicolaas ‘gulle gevertje’ voor de kinderen. In katholieke kringen is het traditie dat er dan ook flessen Beaujolais Primeur worden uitgedeeld. De eerste geestrijke aardevruchten van dat jaar.
Op 25 december wordt de kroon op al die feesten gezet. Dan is het kerst en vieren we de gulheid van God, die ons door zelf te incarneren toonde wie de mens werkelijk is.
Kortom: gul zijn blijkt natuurlijk en verstandig. Dat inzicht lijkt in onze tijd op tal van plaatsen langzaam tot bloei te komen. Karen Armstrong, de vrouw die het Handvest voor Compassie ontwierp en wereldwijd promoot, ziet bij voorbeeld dat ook ondernemers beginnen te begrijpen dat gulheid logisch is. Een paar jaar geleden vertelde ze dat ze als fondswerver voor het Handvest in Seattle was: “Naast mij op het podium zat de baas van Starbucks. Hij gaf een briljante speech over z’n vader die kruidenier was en die steeds stiekem wat aardbeien of bananen in iemands tas stopte, zonder dat die mensen erom hadden gevraagd. Waarop de zoon aan zijn vader vroeg waarom hij dat deed. De vader: ‘Ik ken die mensen. Ze zijn dol op dat fruit. Als ze dat niet kopen, weet ik dat er iets mis is. Daarom stop ik het in hun tas.’ Waarom dat ook in zaken werkt? Omdat die mensen natuurlijk bij je terugkomen. Zakenlieden zien in dat de financiële crisis door zelfzucht is veroorzaakt.”
Misschien bedoelde Jezus dat ook in Lucas 6: 38. In gewone taal klinkt dat tegenwoordig zo: “Geef, en je zult krijgen, meer dan je vast kunt houden! Want zoveel als jij aan anderen geeft, zo veel geeft God aan jou.”
Mooi. Prachtig zelfs. De zakenwereld krijgt het door. Maar hoe komt het dan dat we in onze privé-relaties die giftige vijand van gulheid, de jaloezie, nog steeds honoreren alsof het een beschaafde en welkome emotie is? Uitgerekend in de liefde zijn we nog steeds eenkennig. Terwijl het huwelijk niet langer onze eer hoeft te redden, ons voortbestaan veilig moet stellen of economische zekerheid kan garanderen.
Wordt het niet tijd dat onze persoonlijke relaties ook spiritueel worden? Dat betekent misschien allereerst dat we procesrelaties aan durven in plaats van ons te fixeren op egorelaties. Die laatste categorie kennen we allemaal wel: dat je op iemand valt omdat hij of zij mooi, interessant, jong en vol belofte is. En dat je die persoon dan wil ‘bezitten’. Maar wil je ook met die ander door het vuur en de zee? Durf je samen het proces aan van pijnlijk groeien? Ben je bereid de ander iedere dag met nieuwe ogen te zien? En durf je ook nabij te blijven als de nood aan de man/vrouw komt?
Zo’n procesrelatie vraagt ook van ons dat we onze partner ruimhartig zijn of haar eigen weg laten gaan. Nu definiëren we romantiek nog vaak als: ‘als ik me rot voel, moet jij je ook zo voelen.’ Maar hoe zou het zijn als we de ander zijn of haar eigen gevoel gunnen, niet willen bezitten of veranderen? Wat als we het inspirerende voorbeeld van Moeder Aarde echt zouden volgen? Zou dan blijken dat geven onze natuur is? Dat nabijheid pas bloeit als we ons opspelende ego niet al te serieus nemen en de ander laten zijn wie hij is? Zelfs al is dat zonder jou? Of met (nog) een ander? Misschien ervaren we dan dat zo’n liefdesavontuur een looprekje is naar de Grote Liefde.
De vraag blijft waarom ik gulheid zo woest aantrekkelijk vind. Ik loop de tuin in. Hoog tijd voor wat werk in het zweet des aanschijns, want er groeit onkruid om de tomatenplant. Het stugge blad baant zich een weg omhoog langs de blozend rode groente. Reikhalzend, als je het goed nagaat.
Ineens zie ik het: alles wat leeft, wil aan het licht komen.
Omdat alle wezens –tot het ‘on’kruid toe- reikhalzend verlangen naar in het licht gezet worden, staat ons niets anders te doen dan elkaar de ruimte te geven en elkaar te zegenen. Woest aantrekkelijk.
(Artikel voor het herfstnummer van Het Vermoeden, dat als thema 'Gul' heeft. sep-dec 2015)