Pietà
Zo zie ik, Jezus, hier je voeten weer
die toen nog jongemannenvoeten waren,
toen ik ze heb gewassen, zelf beducht;
hoe stonden ze verlegen in mijn haren,
als blank wild in een doornig bos gevlucht.
Zo heeft in deze liefdesnacht voor ’t eerst
mijn blik jouw nooit beminde lijf geraakt.
Nooit legden wij ons bij elkander neer
en nu wordt slechts bewonderd en gewaakt.
Maar zie, kapotgereten zijn je handen-:
liefste, maar niet door mij, niet door mijn tanden.
Je hart staat open, binnengaan staat vrij:
was het toch toegang slechts geweest voor mij.
Nu ben je moe en je vermoeide mond
heeft in mijn zere mond geen lust gevonden-.
O Jezus, wanneer was toch ons verbond?
Hoe gaan wij beiden wonderlijk te gronde.
Rainer Maria Rilke, vertaling Peter Verstegen