Onuitsprekelijk

Zoals ik uit kan kijken naar de gretige grinnik van een dorpsgenoot, zo mis ik de vileine grijns van mijn overleden broer. ‘Ik had je dezelfde ellende voor de helft van de prijs kunnen bezorgen.’ Dat was zijn begroeting toen hij me ooit afhaalde op Schiphol, nadat ik drie maanden in een kibboets in Israël op het land had gesloofd. Gelukkig heeft mijn broer zijn gevatte genen doorgegeven aan zijn zoons. Toen ik tegen mijn tienjarige neefje zei dat er vier bolletjes met kaas in zijn rugzak zaten, antwoordde hij prompt: ‘Met andere woorden: verheug je maar nergens op.’ Heerlijke knul. Als het in mijn leven stormt troost niets me zo als gevatte ironie. Viel er in de Bijbel weleens iets te lachen, vraag ik me in stormachtige tijden af. Lagen Jezus en zijn vrienden soms ook krom om de reuzebak die leven op aarde heet? Meestal word ik vrolijk van chaos en onverwachte situaties. Maar nu is het net alsof mijn ziel moe is. Zelfs mijn nieuwsgierigheid laat het even afweten. Prediker zei dat alle dingen onuitsprekelijk vermoeiend zijn. Een meesterlijke zin die ook van Godfried Bomans had kunnen zijn. Prediker, Bomans, mijn broer, gevoelige jongens die van een gebbetje hielden. Ik kijk naar ze uit en daar zijn ze al. Vermoeide zielen onder mekaar. Geen wonder dat er alweer iets te lachen valt.

 
   « Artikelen overzicht