Nakijken
Als jongedame luisterde ik iedere zondagmiddag naar het radioprogramma Praten over muziek. Twee mannen met bijna inwisselbare diepe prachtstemmen voorzagen vijfentwintig jaar lang de muziekwereld van geestig en diepzinnig commentaar. Dat wou ik later ook! Een van de mannen werd mijn grote liefde. Met hem deelde ik vele jaren lief en leed en niet te vergeten lachende levensvreugde. Hij overleed afgelopen zomer. Nu zit ik tegenover de andere man van het illustere radio-duo. Zijn beste vriend. Hij zegt dat hij nergens zo dichtbij zijn overleden kameraad kan komen als bij mij. En dat is wederzijds. Volgens hem was het toeval dat ik voor zijn wapenbroeder viel en niet voor hem. Ik zeg dat toen de kist van onze vriend de kerk verliet een stem in mij schreeuwde: ‘Ga je nu van me weg??” ‘Dat is ergens toch de bedoeling van een uitvaart?’, reageert hij droog. Ik warm me aan zijn heilzame humor. Er valt een hoop te mijmeren. Over onvergetelijke gebeurtenissen, stommiteiten, pijnlijke vergissingen en warme herinneringen. Het doet me bijzonder goed. Waarom? Is het de dappere zelfreflectie, de hand in eigen boezem? Onze vriend was in veel opzichten moediger dan wij. Nu het boek van de tijd is opgerold komt er ruimte vrij voor gulheid, voor medevreugde om zijn woeste leven. Wij hebben het nakijken en dat uitzicht is van een grote schoonheid.