Nabijheid
Toen mijn oude vriend zijn doodsvonnis van de huisarts vernam was ik erbij. De beide mannen kenden elkaar al vijftig jaar, want de arts was vroeger een leerling van mijn vriend. Ze noemden elkaar bij de voornaam. Een ontroerend warm samenzijn. ‘Jij mag me dag en nacht bellen’, sprak de dokter gul. ‘Mogen we dan je 06nummer?’, vroeg ik praktisch. Dat bleek niet de bedoeling te zijn. Ook hier ging het om gepaste beroepsmatige afstand. Pff, lekker. Maar mijn wijze vriend kon er meer begrip voor opbrengen dat we in tijden van nachtelijke nood slechts naar de praktijk konden bellen alwaar een antwoordapparaat naar ons zou luisteren. Pas op, kijk uit, wees niet te nabij want anders krijgen we de poppen aan het dansen. Die in zogenaamde professionaliteit verpakte afstand en zuinigheid, woest word ik ervan. Ik snak naar het burgerlijk ongehoorzaam mededogen van hulpverleners. Nu zit ik naast een dominee die met emeritaat gaat en over tien minuten de laatste keer zal voorgaan in haar schitterende godshuis. Ze vertrouwt me toe dat ze eens een wanhopig gemeentelid als een kind op schoot heeft getrokken. Deze herderin kon men echt ’s nachts wakker maken. Ik verlang naar haar zegen. Als ze even later het brood breekt en het aan mij geeft loopt er een traan over haar wang. Nabijheid is een vak. Zij verstaat dat.