Na de pauze gaat Hein verder. Hij vertelt hoe onze geest doorgaans alle kanten opvliegt, apenkooi speelt. Dat er zo vaak niemand thuis is vanbinnen. Hij eindigt met zijn gedicht ‘Huiswaarts’. Ik heb het al zo vaak gehoord en diverse keren geciteerd. Nu dringt het pas ten volle tot me door. Het gordijn valt open:
Kom, kom naar huis!
Te lang al liep je schooiend langs de wegen,
te lang al weer en wind en zon en regen getrotseerd.
Het is tijd nu dat je huiswaarts keert.
Kom, kom naar huis!
Ik zal je bij de voordeur welkom heten,
de schatten wijzen die je was vergeten
en je de kleine in je armen geven
die hier nadat je wegging altijd is gebleven.
Kom, kom naar huis!
Ik heb je spoken verdreven
en elke morgen rozen bij ons bed gezet.
Mijn liefde hield jouw dolend hart in leven.
Dag en nacht heb ik op jou gewacht.
Kom, kom naar huis!