Leeg
Hier in het oude dorp lijkt de tijd vaak stil te staan. Op welk tijdstip ik ook door de mooie straatjes met vissershuizen en boerderijen loop, het is alsof de wereld er geen vat op heeft. Op de hoek zie ik twee jongetjes van een jaar of zes. Ze hebben niets omhanden, zo lijkt het. De een omarmt een lantaarnpaal. De ander streelt de arm van zijn vriendje. In de aarzelende, onhandige leegte zonder speelgoed kan alles gebeuren. Die staat ken ik nog goed van vroeger. Verveling, de ogenschijnlijk kale stemming die juist vol mogelijkheden is. Misschien bedenken de jongetjes wel een spel dat nog niet is uitgevonden. Misschien ook niet. Ze zijn al bemind. Geen idee waar die woorden vandaan komen, maar ze ontwapenen me. Toen ik zo’n kind was wist ik niet dat die leegte later soms terug zou keren. Dat je inzichten en drijfveren zomaar in je kunnen overlijden. Dat je voor de buitenwereld gewoon blijft functioneren, terwijl je jezelf vastklampt aan de lantaarnpaal van het grote niet-weten. Dat de ernst je telkens door de vingers glipt en je je tong moet afbijten om niet voortdurend ‘weutikveul’ te antwoorden op intelligent bedoelde vragen. De grote genadige schoonmaak. De jongetjes zijn in het paradijs waarnaar ze steeds weer terug kunnen keren. Ik zwaai naar ze. Ze lachen naar me. We zijn al bemind.