Er is nu geen tijd om erover na te denken. Laat staan te antwoorden. Straks moet mijn gebutste autootje naar de schadehersteller. Maar eerst mag ik mij naar de tandarts haasten. Hopelijk gaat hij mij met een wortelkanaalbehandeling verlossen van hevige pijn die al weken doorzeurt en nu echt op een onaangenaam hoogtepunt is gekomen.
Terwijl de tandarts mijn kaak vanaf meerdere kanten verdooft en een blokje tussen m’n kiezen zet omdat ik ze kennelijk lang van elkaar zal moeten houden, probeer ik aan iets leuks te denken.
Er valt me een zin in: ‘Kus een kikker’. Mmm, is die gedachte gezellig genoeg? Hoe vaak heb ik als meisje kikkers gekust in de veronderstelling dat ik met prinsen te maken had? En waarom blijf je dan vaak te lang doorzoenen, ook als het je allang duidelijk is dat het amfibie aan je lippen nooit ontdooien zal?
Ik zucht diep. Dat blijkt te kunnen met open mond. De tandarts denkt dat hij me pijn doet. Ik probeer nee te schudden en besluit me op de handen van de tandarts te concentreren. Dan valt het me op hoe vaardig, teder en aandachtig die vingers zijn.
Als ik na een uur opgelucht en nog behoorlijk verdoofd m’n autootje weg kan brengen, treft me de toewijding van de jongens in de garage. Met zichtbare liefde en devotie behandelen ze blik en ijzer.
Kus een kikker. De vaklieden van deze ochtend doen niet anders. Door hun liefdevolle aandacht kussen ze kikkers tot prinsen. Of kikkerinnen tot prinsessen. Net hoe je het bekijkt natuurlijk.
Ik besluit mijn vroegere leraar te antwoorden dat ik graag kom pianospelen. Gewoon even hard studeren, dan lukt het vast wel.
De lente nodigt ons uit om onze verborgen geraakte passie af te stoffen. Laten we kikkerkussertje spelen!
(Column voor Perspectief)