Verwondering is een mooi woord, vind ik. Dan is het natuurlijk fijn als een televisieprogramma dat je mag maken die naam krijgt. De Verwondering. In het woordenboek staat er bij het woord verwondering onder andere verstomming. Misschien is dat woord nog wel meer intrigerend. Verstomming. Dat je bijkans je hand voor je mond moet houden van verwondering. Op die houding heb ik me de afgelopen weken vaak betrapt toen ik naast het bed van mijn broer op de intensive care zat. Zelf kon hij ook niet veel meer uitbrengen, want hij had een verschrikkelijke buis in zijn mond. Hij was aan het stikken van de longemfyseem. Soms greep hij naar een kladblok en schreef wat op.
‘Hoe wonderlijk is dit leven. Je moet je als kind telkens conformeren. Dan word je vijftig en jezelf. Ik krijg het eindelijk allemaal een beetje door en wil aan het leven beginnen. En nu lijkt het op te houden.’
Ja, hoe wonderlijk. In zijn lijf zat geen lucht meer, maar in zijn geest blijkbaar wel. Hij had ruimte voor verwondering. Er was geen spoor van bitterheid. En mij gaf hij alle gelegenheid om stil te vallen bij zijn bed. Soms pakte hij m’n hand en gebaarde dat ik achterover kon gaan zitten. Er hoefde niets meer. Ik zou niet uit zijn genade vallen. Uren brachten we zo samen door.
Zo werd verstomming gaandeweg verstilling. Dat ging niet zonder slag of stoot. Bij mij dan. Verschrikkelijke zorgen maakte ik me om mijn broer. Dat hij van de verveling –‘langweilig’, schreef hij een keer op z’n kladblok- ongetwijfeld helemaal gek zou worden! Want als we de dagelijkse afleidingen gedwongen moeten staken, worden we natuurlijk plots geconfronteerd met de tetterende papagaaien in ons hoofd. Hoeveel stemmen vechten in onze geest wel niet om voorrang! Echo’s uit het verleden, vers opgeduikelde, repeterende dogma’s, en vlak de kwetter van de zorgpapagaai over de toekomst niet uit. Ik vroeg het maar aan hem. Of hij zich zorgen maakte. Hij schudde stil van nee.
Maar ook dat legde mijn zorgelijke innerlijke tetteraar nog niet geheel het zwijgen op. Want wat maakte dat beademingsapparaat een herrie aan het hoofd van mijn broer! Dag en nacht negentig decibel. Ik werd er gek van. Hij niet. Hij wende eraan. Plots drong het tot me door dat iets lawaaierig vinden een oordeel is. Mijn broer was gewend geraakt aan de constante herrie, alsof het eb en vloed van de geruststellende Noordzee uit onze jeugd betrof. Blijkbaar was hij in staat de ‘verschrikkelijke’ omstandigheden waarin hij zich bevond te aanvaarden. Toen pas durfde ik me echt te ontspannen en gaf ik me over aan de intieme stilte tussen ons.
Soms kwam er een dominee voorbij. Letterlijk dan. Op weg naar een van de andere kamertjes op de intensive care. Maar onze stilte was niet dodelijk, of eenzaam of gedwongen. Ook al kon mijn broer niet praten, dat leek voor ons toch een zegen in vermomming. Eindelijk mochten we uit onze rollen vallen. Hij droeg een zuurstofmasker en ik deed mijn masker af.
Wat volgde was een stilte zo eerbiedig, dat het mij steeds meer moeite kostte die te verlaten of verbreken. Wat een weldaad is het om te talmen voor je de stilte doorbreekt. Die oude wijsheid zegt natuurlijk niet voor niets: ‘Indien het woord dat je gaat uitspreken niet mooier is dan de stilte die je verbreekt, zwijg dan.’ Gouden tip.
Die volgden we op. Stilte werd aandacht. Ik wou er bijna mijn schoenen bij uitdoen. Dat had mijn broer al weken geleden gedaan. De grond waarop wij zaten werd heilige grond. Is stilte slechts aandachtigheid? Mijn broer leerde me te luisteren naar datgene wat hij niet meer zeggen kon. Mijn oren gingen staan naar het onzegbare. Kunnen we vruchtbare bodem worden voor de stilte? Hoe leren we datgene horen wat misschien wel voorbij alle woorden is? Hoe te luisteren naar dat wat niet gezegd kan worden?
Het leven is zo’n mysterie. De stilte sprak het onuitspreekbare. Iets ervan zag ik oplichten in mijn broer. Ons hele leven hadden we onze relatie dicht gekakeld. Uit gewoonte, uit ongemak, uit angst en uit woede. En niet te vergeten uit talent. Woordmensen zijn we. Maar we waren vergeten ons talent losjes in onze rugzak te stoppen. We droegen die gave als een schild voor ons uit. Dat hoefde niet meer. Omdat het niet meer ging. De genade van de leegte deed zich zomaar voor.
En ledigheid bleek helemaal des duivels oorkussen niet te zijn.
Waarom is stille meditatie toch zolang geschuwd in de kerk van onze vaderen, hier in de lage landen? Ineens werd het me helend helder wat de kracht van stil gebed is.
Geen woorden, maar stilte. Geen vragen, maar verwondering. Geen modulatie maar stillness.
Als je niet in troebel water roert, wordt het helder. Onze geest en ons gemoed kunnen tot kalmte gebracht worden. Zouden we dan zicht krijgen op onze ware natuur?
Plots moest ik grinniken. Mijn broer keek vragend op. Er kwamen toch weer woorden in me op. Van de dichter Jean Pierre Rawie, toen hij nog jong en woedend was. Ooit ontwaakte hij in het ziekenhuis uit een delirium en dichtte:
Toen ik na de vertwijfeling en koorts
en lijfelijk onduldbare ellende,
geleidelijk weer aan de wereld wende,
kreeg elk geluid opnieuw iets ongehoords.In woorden die ik al van kindsbeen kende
herkende ik de ware zin des woords;
haast ieder ‘en’ verborg een ‘enzovoorts’.
in den beginne nam het woord geen ende.Maar ik genas en deze roes verdween:
geluiden werden weer gewoon geluiden,
en in wat er gezegd wordt om mij heenheerst als vanouds dezelfde flauwekul.
Men moet het mij maar niet ten kwade duiden
dat ik mij meer en meer in zwijgen hul.
Mijn broer grinnikte ook. Voor zover dat nog kon. Hij greep zijn kladblok en schreef: ‘Wat zit jij toch boordevol nutteloze informatie. Net als ik.’
Tja. Als iets rijmt en ritme heeft, onthoud ik het. Komt vast van het psalmversje leren. We hebben ze alle hondervijftig, inclusief alle coupletten, plus de hele catechismus, en de geloofsbelijdenis uit ons hoofd geleerd.
‘Had dat zin?’ schreef mijn broer. Ik zweeg. Het hijgend hert ligt hier, dacht ik. Maar nog niet aan de jacht ontkomen. Verstomming. Zoveel lijden. Zoveel vechten.
Ik bad in stilte. Moge deze orkaan van een man in het beschutte midden landen. Daar waar het stil is. Daar waar het veilig is. Daar waar hij thuis mag komen.
Mijn gebed is verhoord. Mijn broer is nu over het lijden heen. Toen hij zijn laatste adem uitblies opende hij zijn vechtende vuisten.
Nu we zijn kist optillen, klinkt Bach. Goede muziek is omlijsting van stilte.
Verwonderd, verstomd, maar vooral dankbaar ben ik nu. Dat mijn broer mij het sacrament van de stilte heeft geleerd en meegegeven. Want woorden en daden zonder aandacht en liefde worden rotte bladeren, omdat ze geen vleugels krijgen en geen ruimte scheppen.
Hij zou weer grinniken als hij nu zou lezen dat hij me de Jezus uit onze jeugd heeft teruggeven: ‘Als gij bidt, gebruik dan geen omhaal van woorden.’
Dat zal ik niet meer doen.
‘Beloofd is beloofd’, zie ik hem op zijn kladblok kalken.
(Artikel voor het tijdschrift Het Vermoeden)