Blijf
Vannacht droomde ik van je. Dat je afscheid van ons nam. Vannacht waren we met enorm veel mensen. In mijn droom ging het heel anders dan toen je vorig jaar stierf. Toen was je gezelschap klein en knus. Vannacht hoorde ik je Rilke citeren, zoals je dat gedaan schijnt te hebben toen je ooit je loopbaan als geliefd leraar opgaf. Toen was je nog jongig (in de vijftig) en begon je je tweede carrière als psychotherapeut. Ik wist toen nog lang niet van je bestaan. Tijdens dat vaarwel van je leerlingen gaf je hun de Herfst mee van Rilke: ‘Herr: es ist Zeit. Der Sommer war sehr gross.’ Vannacht hoorde ik het je letterlijk zeggen. 'Heer, het is tijd. De zomer was zeer groots.' Serieus. Hoe kan dat nou? De laatste strofe klonk ongeveer zo: ‘Wie nu geen huis heeft, bouwt het ook niet meer. Wie nu alleen is, zal het nog lang blijven, zal waken, lezen, lange brieven schrijven, in lanen rusteloos dwalen, telkens weer, als op de wind de blaren zullen drijven.’ Vertaling van Arton Korteweg die je me vast een keer liet lezen. Maar het blijft merkwaardig. Waar kom je zo ’s nachts ineens vandaan? Je was 'oud' (wat zou 't zijn?), onze band staat niet in van Dale, je ziekte overviel je maar je had je jarenlang voorbereid op wat komen zou. Toen ik op je sterfbed nog durfde klagen over je besluit tot crematie en ik je graf niet kon bezoeken zei je zonder enige aarzeling: ‘Jij weet me wel te vinden.’ Vannacht was het andersom. Jij leek mij te zoeken. Ik had het niet verwacht, zo na een jaar. Ik heb je maar acht jaar gekend. Maar toen was het ook meteen raak. Ja, lach maar. Ik hoor je schallen. We zijn nuchtere wezens, oder? Toch was het net alsof je vannacht met Rilke bij me aanklopte. Een vroeg sinterklaasgedicht. Je blijft me er eentje. Blijf.